ONDERZOEK KOKMEEUW (Larus ridibundus) - Seksratio

Seksratio bij overwinterende Kokmeeuwen in Nederlandse steden

Inleiding
Bij meeuwen zijn er geen duidelijke uiterlijke verschillen tussen beide geslachten en bij veel soorten meeuwen vertonen de maten nogal wat overlap. Mede hierdoor is bij meeuwen relatief weinig bekend over verschillen in leefwijze tussen de beide geslachten.
Ook Kokmeeuwen vertonen weinig seksuele dimorfie en beide geslachten zijn in het veld niet of nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Wel is het mogelijk om van Kokmeeuwen in de hand met een redelijke mate van zekerheid het geslacht te bepalen via één of meer externe maten.

Voor het onderscheid tussen mannetjes en vrouwtjes is gebruik gemaakt van de uitkomsten van een multivariate discriminant analyse van Palomares et al. (1997), gebaseerd op een flink grote steekproef van 583 vers dode Kokmeeuwen waarvan door inwendig onderzoek het geslacht vaststond. Tweederde hiervan was door Berend Voslamber verzameld in Nederland en eenderde in centraal Spanje.
Uit hun analyse komt naar voren dat een discriminantfunctie met twee maten (koplengte en snavelhoogte) de beste schatting geeft bij het onderscheid tussen de geslachten. In dit artikel hebben we hun discriminantfunctie toegepast van Z = (0.35 X koplengte) + (0.81 X snavelhoogte) - 34.85 voor onvolwassen en van Z = (0.33 X koplengte) + (1.12 X snavelhoogte) - 35.75 voor volwassen vogels. Kokmeeuwen worden geclassificeerd als mannetje bij Z > 0 en als vrouwtje bij Z < 0.
Bij het toepassen van bovenstaande discriminantfunctie wordt bij 90.2% van de onvolwassen vogels (89.0% bij de mannetjes, 91.8% bij de vrouwtjes) en bij 94.4% van de volwassen vogels (94.9% bij de mannetjes, 94.1% bij de vrouwtjes) het geslacht correct voorspeld.

Vangen en meten
De Kokmeeuwen zijn op verschillende manieren gevangen: (1) groepsgewijs met een inloopkooi of een slagnet of (2) door ze één voor één te vangen met behulp van een touwtje op de grond.
Er zijn doorgaans vier maten genomen. De koplengte, tarsuslengte en snavelhoogte (ten hoogte van de nok) zijn bepaald met een schuifmaat en de maximale vleugellengte bij gestrekte vleugel is gemeten met een maatlat.
Bij de uitwerking is onderscheid gemaakt tussen onvolwassen (eerste winter kleed) en volwassen (na eerste winter) Kokmeeuwen.

Resultaten
Mannelijke Kokmeeuwen zijn sterk in de meerderheid, zowel bij de onvolwassen (76,8%; N=2368) als bij de volwassen (80.3%; N=2261) vogels.
Deze ongelijke geslachtsverhouding wordt bij alle vangtechnieken aangetroffen.
Verder valt op dat bij individueel met een touwtje gevangen vogels het aandeel mannetjes 10-15% hoger is dan bij groepsgewijs gevangen Kokmeeuwen.
De verschillen in geslachtsverhouding tussen beide vangtechnieken zijn duidelijk significant, zowel bij onvolwassen als bij volwassen Kokmeeuwen.

Volwassen Kokmeeuwen, zowel mannetjes als vrouwtjes, hebben een significant langere vleugel en een significant hogere snavel dan onvolwassen Kokmeeuwen. Deze leeftijdsgebonden verschillen ontbreken bij tarsus- en koplengte. Kokmeeuwen hebben dus in hun eerste winter al volwassen maten voor tarsus- en koplengte, maar nog niet voor vleugellengte en snavelhoogte.

Het lijkt erg waarschijnlijk dat geografisch gescheiden overwinteringsgebieden, verschillen in biotoopkeuze of een combinatie ervan verantwoordelijk zijn voor het (sterke) overschot aan mannetjes die we in Nederlandse steden aantreffen.

© Frank Majoor. Website update 11-02-2014.
E-mail: